Wetenswaardigheden

wistjedatjes...

Het cultureel beleid te Brugge tijdens het Calvinistisch Bewind (1578-1584). 

In dit hoofdstuk worden de Brugse schuttersgilden besproken. De festiviteiten die tijdens het Calvinistisch Bewind werden georganiseerd komen ook aan bod, alsook de omgang met de ruimte en tijd. Hoe was de situatie van de rederijkers en schutterijen? Bestonden ze nog, waren ze nog actief en naar welke religieuze stroming ging hun voorkeur uit? Werden kermissen en allerhande nog toegelaten? In 1578 werden zo goed als alle processies afgeschaft, behalve de Heilig Bloedprocessie. Had de Heilig Bloedprocessie een zodanige symbolische waarde dat ze niet kon afgeschaft worden? Of lagen andere redenen aan de basis van de beslissing? Werden er wel nog tornooien, in dit zeer ongunstig klimaat, georganiseerd en konden de organiserende schuttersgilden en rederijkerskamers rekenen op een toelage van het bestuur bij de inrichting van dergelijke wedstrijden? Hoe werd omgegaan met de publieke ruimte? Kreeg ze een nieuwe functie? Waarom werden de feestdagen afgeschaft? Was er een alternatief?

De Brugse Schuttersgilden

1. Inleiding

Schuttersgilden waren oorspronkelijk opgericht als broederschappen of verenigingen van weerbare mannen die de stad, vrijheid of gemeente moesten verdedigen. De oudst bewaarde documenten van deze gezelschappen dateren van de veertiende en vijftiende eeuw.

De schuttersgilden hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de troebelen van de zestiende eeuw, maar er is weinig onderzoek verricht aan welke kant ze nu precies stonden. Er zijn maar een paar gevallen bekend waarin ze de Reformatie welgezind waren. Zo werd bijvoorbeeld te Leuven een lid van de handbooggilde geschorst wegens zijn sympathie voor de hervorming. Meestal stonden de schutters echter aan de kant van de overheid en was hun voornaamste taak de orde te helpen handhaven. Over het algemeen is men trouwens de mening toegedaan dat de schuttersgilden niet zeer progressief waren en eerder vasthielden aan de traditionele waarden van het katholicisme. De schuttersgilden van Antwerpen traden bijvoorbeeld hard op tegen de Beeldenstormers toen zij de Sint-Michielsabdij wensten te bestormen. De kapel van de kolveniers van de Onze-Lieve-Vrouwkathedraal werd ook verdedigd. Ook in Mechelen rekende het stadsbestuur op de medewerking van de wapengilden om de orde te bewaren, maar het bestuur besliste om toch geen geweld te gebruiken tegen de iconoclasten. Een van de redenen volgens E. Van Autenboer was dat de gildebroeders onbetrouwbaar waren en de Reformatie een warm hart toedroegen. Om enigszins zeker te zijn over hun medewerking eiste het bestuur dat ze een eed zouden zweren aan de rooms-katholieke godsdienst. In Mechelen waren de schuttersgilden voor het merendeel katholiek en koningsgezind en tijdens de inname van Mechelen op 9 april 1580 boden ze weerstand tegen de Staatse soldaten. Het gevolg was dat de schuttersgilden op 14 april 1580 werden afgeschaft en vervangen werden door vier compagnies van gewapende burgers onder leiding van oranjegezinde kapiteinen.

Algemeen kunnen we dus zeggen dat de schuttersgilden in onze gewesten tamelijk loyaal waren aan het katholicisme en zodoende aan de Spaanse vorst. Op een paar uitzonderingen na lijken ze eerder behoudensgezind te zijn geweest. Wanneer bijvoorbeeld de calvinisten opvallender aanwezig werden in het stadsbestuur van Brussel, werden de schuttersgilden er in 1580 zelfs afgeschaft.

Hoe verging het de Brugse schuttersgilden gedurende het Calvinistisch Bewind? In het zestiende-eeuwse Brugge waren er drie schuttersgilden: de Sint-Jorisgilde (kruisbogen), de Sint-Sebastiaansgilde (handbogen) en de Sint-Barbaragilde (busschieters of kolveniers).

 

2. De Sint-Jorisgilde

Het aantal leden van de Sint-Jorisgilde nam zodanig toe in de veertiende eeuw dat de gilde in tweeën werd gesplitst in een Oudhof en Jonghof. Het Jonghof moest het Oudhof versterken. Daar leerde men omgaan met de kruisboog. In 1768 zouden de twee gedeeltes weer samengesmolten worden.

Net zoals alle instellingen van Brugge moesten ook de schuttersgilden hun waardevol materiaal inleveren ter financiering van de oorlog. We hebben enkel gegevens van de inlevering van zilverwerk van het Oudhof. Op 16 april 1578 werd een zilveren gaai op een stok, een zilveren ‘bailliusroede’, een ‘brootbusse’ en een gouden ketting overgebracht naar de stadshallen.

Tussen 1578 en 1584 kreeg het Oudhof 34 nieuwe leden, het Jonghof 134. Het Jonghof had blijkbaar meer succes dan het Oudhof.

Bij de nieuwe leden waren heel wat belangrijke politieke figuren. In 1578 werd bijvoorbeeld de staatsgezinde burgemeester Joris van Bracle lid van zowel het Oudhof als het Jonghof. Frans Nans en de jonge graaf Lamoraal van Egmont werden in 1583 lid van het Oudhof. Het is geweten dat ze beide aan de zijde van Willem van Oranje stonden. De radicale burgemeester Joos de Cabootere werd in 1582 lid. Op basis van deze vier mensen zou men dus kunnen concluderen dat het Oudhof van een staatsgezinde strekking was, maar in 1579 werden twee mensen lid die betrokken geraakten bij de oproer van juli in dat zelfde jaar. Jacques van Claerhout en Jan van Claerhout streden toen aan de kant van de katholieken. Het jaar daarop werden ook Lodewijk du Bois en Pieter Lanchals lid van het Oudhof. Zij hadden ook het jaar voordien hun antipathie voor de calvinisten laten blijken door mee te strijden in de oproer.

Mijn hypothese is de volgende: de Sint-Jorisgilde was tijdens het Calvinistisch Bewind (zeker in de beginjaren) niet homogeen qua gezindheid. Ik denk wel dat er een zekere radicalisering was betreffende de opname van nieuwe leden. Vanaf 1582 werden alsmaar meer radicalen lid van de schuttersgilden. Het Jonghof kreeg in 1582 bijvoorbeeld mannen als Joos de Cabootere, de kapitein Jan Vleys, Pieter de Brouqsault als nieuwe leden. Alle drie stonden ze bekend als radicalen.

 

Bron: Charlotte Coudeville

Wie is nu deze jonge galante ruiter in ridderharnas die met een speerstoot de vuurspuwende draak van het leven beneemt en hierdoor het leven redt van een edele en frele jonkvrouwe?

Omtrent zijn bestaan doen vele legenden de ronde. Sint-Joris heeft naar alle waarschijnlijkheid echt geleefd, doch men heeft geen idee wie zijn ouders waren, en wanneer hij werd geboren. Zijn leven is gebaseerd op vermoedens. Enkele bronnen bepalen de geboorte van Joris in 270 in Lod, Palestina.

Gewoonlijk wordt hij aangeduid als Sint-Joris van Cappadocië en dit is misschien een aanwijzing.

Hij wordt geassocieerd met deze Romeinse provincie in Klein Azië, en zo zou het mogelijk zijn dat hij daar werd opgevoed. Oude teksten beweren dat hij voortspruit uit een christelijke familie uit Cappadocië en hij wordt ook geacht een Romeins tribuun te zijn.

Volgens het ene verhaal dankt hij zijn promotie om opgenomen te worden in de persoonlijke staf van keizer Diocletianus, aan zijn moed op het slagveld. Sommigen suggereren dat hij werkte in een Nestoriaanse christelijke gemeenschap in Urmiah in Perzië en hij zou, in de hoedanigheid van officier van het Romeinse leger, deelgenomen hebben aan een expeditie naar Engeland. 

Nochtans is het niet zeker dat hij ooit in enig leger diende. Misschien was het de Sint-Joris legende die hem transformeerde van de machtige strijder voor Christus tot de Romeinse soldaat.

Men is evenmin zeker van de plaats en de datum van zijn martelaarschap en misschien stierf hij zelfs geen marteldood, alhoewel er een gevestigde traditie bestaat dat dit wel geschiedde. Sint-Joris wordt al verondersteld een van de christenen te zijn die weigerden hun christen geloof af te zweren. Ze werden ter dood veroordeeld in Nicomedia (een stad op de Aziatische kust van de Bosphorus), tijdens de vervolgingen door keizer Diocletianus in 303. Sint-Joris zou zijn onthoofd op 23 april, sterfdag die tot op heden nog steeds wordt gevierd tijdens het jaarlijks patroonsfeest. Volgens anderen zou Jaffa de plaats van zijn martelaarschap zijn; nochtans is de stad Diospolis (Lydda) een meer ernstige kandidaat.

Lydda werd de stad van Sint-Joris genoemd en meent derhalve afspraak te mogen maken, de geboortestad van de heilige te zijn. Constantijn de Grote zou te Lydda een basiliek ter ere van Sint-Joris hebben gebouwd die leidde tot de cultus van de heilige.

Dit is in feite het enige historische feit dat het bestaan van Sint-Joris bewijst.

Tegen het einde van de vierde eeuw worden Syrische kerken toegewijd aan Sint- Joris en rond 530 beschrijft de diaken Theodosius, als eerste, de gebeurtenissen en de mirakelen rond het graf van Sint- Joris in Lydda.

Reeds heel vroeg werd Sint-Joris aanroepen als een van de bijzonderste militaire heiligen. De oudste teksten omtrent Sint- Joris vinden we terug in een Weens manuscript uit de vijfde eeuw. Deze tekst is gebaseerd op een Grieks origineel en gesteund op de geschiedenis, verhaald door Pasicrates, een dienaar van Sint-Joris, die persoonlijk getuige was van de bekering van 30.900 personen door onze schutspatroon. Een dezer bekeerlingen was Keizerin Alexandrina. Pasicrates

komt voor in verschillende ''actes'' met betrekking tot Sint-Joris, doch het zou hier gaan om een puur imaginaire figuur die werd vooropgesteld door de vroegere hagiografen. In dit verhaal is het de Perzische keizer Dadianus die de christenen vervolgt en die Sint-Joris tot afgoderij verplicht. Zijn weigering leidt tot zijn gevangenschap, tijdens dewelke hij Christus in een visioen ziet verschijnen.

De Verlosser spreekt hem toe en profeteert dat zijn lijden zeven jaar zal duren, doch dat hem, ondanks de vele folteringen, geen haar zal worden gekrenkt; Joris zal driestal moeten sterven en verrijzen en de vierde maal zal hij aan zijn martelingen bezwijken. Het verhaal beschrijft de verschrikkelijke folteringen die hij moet ondergaan. 

Nog een andere legende vinden we terug in een Vaticaans manuscript van latere datum. In dit verhaal is Joris een rijk edelman afkomstig uit Cappadocië en hij is tegelijk officier in het Romeins Leger.

Keizer Diocletianus doet Joris verschrikkelijke martelingen ondergaan waaraan hij zal bezwijken. Drie mirakels vervangen in deze legende de drie heropstandingen uit het vorige verhaal. 

We kunnen hieruit besluiten dat de verschillende in omloop zijn de legenden gebaseerd zijn op hetzelfde patroon. Paus Gelasius 1 hield in 494 een concilie waarop, naast andere decreten, ook bepaalde ongeloofwaardige histories omtrent Sint-Joris werden verboden.

Ongeveer 6 eeuwen lang werd Sint-Joris vereerd zonder dat er sprake was van de draak waarmee hij nu gewoonlijk wordt voorgesteld. Het was pas in de Middeleeuwen (l3de eeuw) dat dit dier ten tonele verscheen in de Legenda Sanctorum, geschreven door Jacobus da Voragine, de dominikaner aartsbisschop van Genua.

In het verhaal van Jacobus da Voragine is Joris een tribuun van het Romeinse leger en hij laat onze held door Lybië rijden in de omgeving van Silena waar hij een vreselijke draak ontmoet. De legers waren reeds verschillende keren voor het monster op de vlucht geslagen en geseinde de giftige walmen uitbrakende draak enigszins te kalmeren begon men dagelijks twee schapen te offeren. Toen de kudden sterk verminderden, offerde men een schaap en een menselijk wezen, door lottrekking aangeduid. En op de dag dat de dochter van de koning door het lot werd verkozen bereikte Joris de stad.

De bejaarde koning was bereid de helft van zijn koninkrijk op te offeren indien zijn dochter gespaard bleef; doch zijn landgenoten bedreigden hem met brandstichting indien de vorst de door hem zelf bevolen decreten niet ten zwoer bracht.

's Konings dochter verliet wenend het ouderlijk slot en op haar weg naar het monster ontmoette ze een edele jonge ridder te paard. Hij vroeg haar naar de oorzaak van haar tranen en ze vertelde hem het verhaal, waarop Joris zich wapende met het teken van het kruis. Na een gebed trok hij zijn zwaard en kwetste de draak dermate dat hij in elkaar zeeg.

Joris vroeg de prinses haar gordel om de nek van de draak te binden. Het monster volgde haar gedwee naar de stad. Tijdens het gevecht was de bevolking naar de omliggende heuvels gevlucht. Joris liet hen terugkeren en maande hen aan in Christus te geloven en zich te laten dopen; voor de draak hoefden ze niet meer te vrezen. Volgens de legende werden die dag 20.000 mannen gedoopt en ook zeer veel vrouwen en kinderen.

Joris gaf het monster de genadeslag en het kadaver werd op een ossenwagen gesleept en buiten de stadsmuren gereden. Andere auteurs voegen eraan toe dat Joris de hand kreeg van 's konings dochter. Da Voragine verhaalt ook de miraculeuze verschijning van Sint-Joris aan de kruisvaarders in Palestina en de verschrikkelijke marteldood van deze populaire heilige.

 De tijdslijn van de de Sint-Jorisgilde

1302

 

Deelname aan de Guldensporenslag

1303

 

Deelname aan de veldtocht in Zeeland

1304

 

Deelname aan de slag op de Pevelenberg

1321

 

Eerste schriftelijk bewijs Sint-JorisGilde: Marie, Vrouwe van Bremen, verleent aan de gilde de toestemming om de kapel te gebruiken.

1328

 

Veldslag te Cassel

1340

 

Veldslag te Doornik

1342

 

Beloning van de Stad Brugge: een eeuwige rente van 15 ponden parisis per jaar

1380

 

Veldslag te Oudenaarde, Dendermonde, Diksmuide, Ieper en Gent

1381

 

Veldslag te Nevele en Deinze

1382

 

Veldslag ter Beverhoutsveld, West-Rozebeke

1385

 

Veldslag te Damme

1397

 

Splisting en oprichting van het Jonghof in "Hof Van Fernant" in de Sint-Jorisstraat. De jonge gilde verbleef er tot 1768

1405

 

Veldslag te Sluis

1436

 

Veldslag te Gales

1467

 

Veldslag te Brustem

1479

 

Op 9 mei werd een groot schietspel gehouden. Hertog Maximiliaan van Oostenrijk schoot de erevogel

1535

 

Luisterlijk schietspel georganiseerd door Stad Brugge.

1540

 

Octrooi verleend door Karel V aan de gilde. De vroegere rechten en plichten worden hiermee hernieuwd en bevestigd

1541

 

De gilde start met nieuwbouw in de Vlamingstraat

1608

 

Standaard geschonken door Albrecht en Isabella

1768

 

Samensmelting van het Oud- en Jonckhof door de beslissing van Karel van Loreinen (16 februari 1768). … met al haar baeten lasten ende papieren …

1787

 

Splitsing, ...waarbij het Jonckhof zin vrijheid herneemt na 9 jaar… Waarschijnlijk naar aanleiding van twist aangaande de voertaal. Eerste Lokaal in het Oud Handbogenhof ter Baliestraat

1789

 

Militaire activiteit tijdens de Brabantse omwenteling (tot 1790)

1857

 

Benoeming tot "Koninklijke Maatschappij van den Edelen Ridder St-Joris met de kleinen staelen voetboghe" Eendracht bant de nijd. Beschikking van zijne majesteit Leopold I Koning der Belgen 2 maart 1857

1862

 

Eerste Koning der Belgen Leopold Hertog van Saxen Coburg Gotha wordt lid van de St-Jorisgilde op 4 november 1862

1865

 

Verbroedering. Beide gilden gaan samen schieten in het "Oudhof" Sint-Jorisstraat

1867

 

Bij notariële akte verleden bij Notaris De Busschere worden de gebouwen van het Oudhof verkocht aan de Stad Brugge. Op deze grond wordt bij Koninklijk Besluit opdracht gegeven om er een school op te bouwen.

1869

 

Overdracht van de Standaard. Door de Hoofdman van het Oudhof wordt het vaandel van 1608 evenals het schilderij met de patroons heilige St-Joris overgedragen aan het Jonckhof.

1869

 

Op 7 maart 1869 moet het Oudhof gesloten worden. De jonge gilde heeft een nieuw lokaal gevonden in de "Lion D'or”,  Augustinenrei te Brugge

1870

 

Ontbinding Oudhof

1872

 

Het Oudhof werd vanwege de Stad verhuurd teb voordele van minderbedeelden. De archieven worden aan de Stad geschonken

1878

 

Bericht uit Brussel tot onteigening

1879

 

Totale afbraak van het Oudhof

1933

 

Op 9 februari: afscheuring na een betwisting binnen de Eed, dit omtrent het griffierschap. (Twist tussen de katholieken en liberalen)

1940

 

De gilde krijgt definitief zijn lokaal op de Guido Gezelle warande aan de molens te Brugge

2009

 

Het wapen van de Sint-Jorisgilde wordt erkend door de Vlaamse Regering

2021   De Sint-Jorisgilde viert zijn 700-jarig bestaan met talrijke festiviteiten.

Adres

Hoofdgilde Sint-Joris Brugge vzw

Stijn Streuvelsstraat 59

8000 Brugge